Toelichting op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 inzake de stuitende werking van de Eegalease Procedure, 26 November 2015

Uitspraak Hoge Raad Eegalease

De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 oktober 2015 de prejudiciële vragen beantwoord die het hof bij arrest van 20 januari 2015 heeft gesteld. De door de Hoge Raad gegeven antwoorden luiden samengevat dat (i) een collectieve vordering op de voet van artikel 3:305(a) BW de verjaring stuit van een daarop aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van een rechtshandeling, en (ii) dat indien een dergelijke collectieve vordering op andere wijze eindigt dan in toewijzing in de zin van artikel 3:316 lid 2 BW, ook een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring die binnen zes maanden na het einde van de procedure is uitgebracht als tijdig heeft te gelden.

Voor de Dexia-zaken zou dit betekenen dat de collectieve procedure, die door de stichting Eegalease en de Consumentenbond (de “Eegalease Procedure”) was gestart, de verjaring zou stuiten van het uitbrengen van een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring.

Een vraagstuk dat hierbij niet aan de Hoge Raad is voorgelegd ziet op de rechtsgevolgen van het feit dat de eisers van de Eegalease Procedure in de bereikte schikking (de “Hoofdovereenkomst“) uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van alle in die procedure gepretendeerde rechten en vorderingen, alsmede van alle rechten en vorderingen met betrekking tot de effectenlease-overeenkomsten die onderwerp waren van die procedure[1].

Dexia is derhalve van mening dat afstand van rechten meebrengt dat het uitbrengen van de collectieve dagvaarding geen stuitende werking heeft gehad. Het doen van afstand van rechten die in een dagvaarding worden gepretendeerd, dient immers op één lijn te worden gesteld met het intrekken van die dagvaarding zoals bedoeld in de laatste volzin van artikel 3:316 lid 2 BW. Dexia wijst erop dat dit standpunt eerder is aanvaard door het Gerechthof ’s-Hertogenbosch (25 november 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:4956).

Dexia zal in de zaak waarop de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015 is gebaseerd verder inhoudelijk ingaan op afstand van rechten en de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden.

Dexia is van mening dat – vooralsnog – geen rechten kunnen worden ontleend aan de uitspraak van de Hoge Raad van 9 oktober 2015.

 

 

[1] Artikel 21 lid 1 van de Hoofdovereenkomst luidt: “De Belangenorganisaties zullen hun medewerking verlenen aan beëindiging en royement van de Procedures en doen afstand van alle in de Procedures gepretendeerde rechten en/of vorderingen, alsmede van alle mogelijke andere rechten en vorderingen met betrekking tot de effectenlease-overeenkomsten.” Met ‘De Belangenorganisaties’ wordt gedoeld op onder meer Stichting Eegalease en de Consumentenbond en met ‘de Procedures’ op onder meer de Eegalease Procedure.