Wettelijke rente, 28 September 2015

De hoogste rechter in ons land (de Hoge Raad) heeft een zogeheten prejudiciële vraag in de zin van artikel 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtvordering (Rv) (een rechtsvraag van een rechter aan een hoger gerecht betreffende de uitleg van een rechtsregel) voorgelegd gekregen door het  gerechtshof Den Bosch betreffende de ingangsdatum van de wettelijke rente over de door de aanbieder van effectenleaseovereenkomsten bij wege van schadevergoeding uit onrechtmatige daad aan de afnemer te vergoeden inleg, waarbij onder inleg wordt verstaan de termijnbetalingen en eventuele aflossingen (minus dividenduitkeringen) die de afnemer voorafgaande aan de beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten(en) uit hoofde van die overeenkomsten heeft betaald. 

Hoge Raad d.d. 1 mei 2005

ECLI:NL:HR:2015:1198 (klik hier voor de uitspraak)

Het antwoord op de prejudiciële vraag dat door de Hoge Raad is gegeven, luidt als volgt: 
“de wettelijke rente over de door de aanbieder van effectenleaseovereenkomsten aan de afnemer te vergoeden inleg, bestaande uit termijnbetalingen en eventuele aflossingen (minus dividenduitkeringen) die de afnemer voorafgaande aan de beëindiging van de effectenleaseovereenkomsten uit hoofde van die effectenleaseovereenkomsten heeft betaald, verschuldigd is telkens vanaf het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan”. (onderstreping door gemachtigde)
 

Uit het antwoord van de Hoge Raad op de prejudiciële vraag blijkt dat de wettelijke rente dient te worden berekend over de door Dexia te vergoeden inleg. De hoogte van de schadevergoeding dient eerst bepaald te worden aan de hand van het Hofmodel. Onder het Hofmodel dient bij de vaststelling van de schadevergoeding rekening te worden gehouden met het door de afnemer genoten voordeel (6:100 BW) en eigen schuld (6:101 BW). Dit betekent in alle gevallen dat bij een onaanvaardbaar zware last de inleg slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Op basis van het Hofmodel komt een derde deel van de schade voor rekening van de afnemer. 
 

Nadat de bedragen uit genoten voordeel en eigen schuld op de inleg in mindering zijn gebracht, resteert het deel dat Dexia als schade dient te vergoeden. De vraag is daarbij op welke termijnen de bedragen uit genoten voordeel en eigen schuld in mindering worden gebracht. Op grond van (analogische) toepassing van art. 6:43 lid 2 BW, is het antwoord op deze vraag dat de bedragen uit genoten voordeel en eigen schuld en een eventueel door de afnemer nog te betalen deel van de restschuld op de oudste termijn in rekening wordt gebracht, vervolgens op de op één na oudste, dan op de op twee na oudste, etc. Op deze wijze dient te worden vastgesteld welke termijnen daadwerkelijk terugbetaald moeten worden als schadevergoeding. De uitkomst zal zijn dat er een bepaalde termijn is, die de oudste termijn is die na aftrek van bedragen uit genoten voordeel en eigen schuld en een eventueel door de afnemer nog te betalen deel van de restschuld, daadwerkelijk terugbetaald moet worden. De wettelijke rente dient dan ook vanaf het moment van betaling van die termijn, en vervolgens van het moment van iedere volgende deelbetaling te worden berekend. Voor iedere terug te betalen termijn dient de wettelijke rente uiteraard te worden berekend vanaf het moment dat die termijn is betaald.